Dagelijks zoeken

Hoewel zij Mij dagelijks zoeken, en een lust hebben aan de kennis Mijner wegen... 
 
Dat is toch een prachtig getuigenis wanneer dat van een gemeente gezegd kan worden. Wanneer de Heere dat van een gemeente kan zeggen: ‘Ze zoeken Mij dagelijks en ze hebben lust aan de kennis van Mijn wegen.’ Dat is toch immers ook waar de profeten in het OT het volk toe moesten oproepen? Dat is toch waartoe de apostelen in het NT de gemeenten toe vermanen? Zoek de Heere, en lééf. Dat is toch wat je wenst in je eigen gemeente: God-zoekers. Liever en beter dan goudzoekers. En zeker in een tijd waarin er zo velen buiten de kerk leven en de kerk de rug toe hebben gekeerd. Zo velen die heel andere dingen zoeken: geld, goed, een treetje hoger op de maatschappelijke ladder, etc. etc. Zo velen die heel andere dingen lezen dan Gods Woord. Die lust hebben aan een heleboel kennis, maar niet aan de kennis van Gods wegen. Die een heleboel gesprekken voeren, maar niet of nauwelijks met God in het gebed. Wat zou het een prachtig getuigenis zijn wanneer er van ons gezegd kon worden: ‘Zij zoeken de Heere dagelijks, zij hebben lust aan de kennis van Gods wegen’. Dan zou er immers iets léven! Kon het maar van iedereen gezegd worden... 
 
En toch... wanneer we de tekst goed lezen dan bedoelt de profeet Jesaja het niet positief. Hij zegt namelijk in opdracht van God: ‘Hoewel zij Mij dagelijks zoeken, en een lust hebben aan de kennis van Mijn wegen.’ Het woordje ‘hoewel’ dat betekent hier dus dat óók al doet het volk Israël al deze dingen, het is niet genoeg... Het is niet zoals de Heere wil. Jesaja moet het zelfs luid en duidelijk verkondigen: ‘Dagelijks de Heere zoeken is niet genoeg!’ Met een stem als een bazuin moet hij dat gaan roepen tegen het volk... Zonder omwegen, zonder omhaal van woorden: rechtstreeks op de man/vrouw af. 
 
Wat nu? Is het dan nooit goed? Dat volk Israël zoekt God dagelijks en heeft er zin aan om in de wegen van God te gaan... Is het dan nóg niet goed?! Wat nu dan weer? Is er dan nooit een positief woord te spreken? Er is toch  
juist vreugde in de hemel wanneer er ook maar één zondaar zich op deze aarde bekeert? Het is goed om de tekst uit Jesaja 58 ook verder te lezen. Want God spreekt door de mond van de profeet het volk rechtstreeks op het hart aan. Heel duidelijk begint de Heere dan ook met wat zichtbaar is: de dagelijkse godsdienstige praktijk. Hij heeft het gezien, en er is zo op het eerste gezicht ook niets op aan te merken. Ze zenden dagelijks hun gebeden op, en ze zoeken Hem in momenten van nood. En ze houden er ook een kerkelijke levensinstelling op na - leven naar de wet zoals God die had gegeven. Wat ontbreekt er dan nog? Wel dat wordt duidelijk in het tweede gedeelte van de tekst. De praktijk van het dagelijks de Heere zoeken is niet verkeerd, maar het volk heeft daarbij de geheel verkeerde instelling. Het volk beeldt zich in een rechtvaardig volk te zijn en zo is hun zoeken eigenlijk God vragen om erkenning van waar ze recht op hebben... En tegen die houding moet Jesaja profeteren. Dat het volk God zoekt is goed, ja zelfs onmisbaar! Maar als het volk daardoor denkt wat te zíjn en ergens récht op te hebben, dat heeft dat zoeken nul en generlei waarde... 
 
Jesaja moet nog dieper het hart van het volk blootleggen. De Israëlieten leiden wel een godsdienstig leven, en ze vervullen hun godsdienstige taken. Maar ten diepste staan ze daarbij zélf in het middelpunt. Het draait om henzelf. Je zou kunnen zeggen: ze weten precies wat orthodoxie is, maar de orthopraxie beoefenen ze niet. Wel rechtzinnig in de leer... maar niet rechtzinnig in de daden van het geloof. En dán is het voor de Heere letterlijk ‘niet om aan te zien’. Rechtzinnig in godsdienst, maar onrechtzinnig in de levenspraktijk. Lees vs.6 er maar op na. Met alle rechtzinnigheid in de leer, worden er nog steeds mensen onderdrukt, is er nog steeds schuldslavernij, worden er nog steeds mensen afgeperst... Maar de Heere vraagt: een deel van uw brood te geven aan de hongerigen; arme zwervelingen in uw huis te ontvangen; kleding te geven aan diegenen die dat nodig hebben; en in het algemeen zorg voor de medemens... Het zal zijn: woord én daad, leer én leven. Het gaat om beloven én beleven. Dat is de spits van Jesaja’s prediking tot het volk Israël. Maar is het niet tevens een actuele boodschap voor vandaag? 
 
Het past ons niet te blijven wijzen naar dat volk Israël tot wie Jesaja in eerste instantie profeteerde. Het Woord in Jesaja 58 is ook voor ons bewaard gebleven. Als spiegel. Is Israël misschien óns spiegelbeeld? We weten het immers allen zo goed hoe het moet. Maar is leer ook in overeenstemming met leven? Zo snel kunnen we neerzien op anderen. Zo snel is al het andere oppervlakkig. Te kort, te weinig, te gemakkelijk, te eenvoudig, etc. We kunnen verontrust zijn over de gebeurtenissen in kerk en wereld. Zo gemakkelijk houden we anderen voor zogenaamde ‘zoekers’. Dan vraagt Jesaja ons - dan vraagt de Heere ons door de dienst van Jesaja - is het bij u, bij jouw, nu echt uit het hart? Of is het alleen leer zonder de daad? De een kan immers niet zonder de ander. Want dan zegt de Heere: ‘Het is niet genoeg.’  
 
Is in uw hart dat gevoelen hetwelk ook in Jezus Christus was? Wat betekent ons geloof bij het zien van zoveel ‘gebondenen’ op straat? Wat betekent ons geloof voor de hongerige, dichtbij, veraf? Ziet uw buurman of buurvrouw uw geloof uit uw daden? Je vrienden of vriendinnen bij je op school? Zoeken we dágelijks Gods aangezicht en hebben lust aan de kennis van Zijn wegen... Maar gehóórzamen we dan ook Zijn Woord en gáán we in Zijn wegen... Is er dagelijkse bekering en dagelijks zélfonderzoek: ‘Heere ontdek mij of er bij mij een schadelijke weg is en leidt mij op de eeuwige weg.’ We hebben reden genoeg ons telkens weer te spiegelen aan Gods Woord. En in de spiegel kijkend, eerst maar onszelf zien. Heere bekeer mij - dagelijks, zodat hart én mond én hand samenwerken tot Úw eer en tot heil van mijn naaste... 
 
LAdB