eredienst
Psalmbord
31 : 18 (voorzang)
Ps 103 : 10
Ps 103 : 11
Ps 77 : 8 R
Ps 9 : 1, 10, 11 R
Ps 86 : 6 R
Exodus 4
Gods wonderen
- Toen antwoordde Mozes, en zeide: Maar zie, zij zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen; want zij zullen zeggen: De Heere is u niet verschenen!
- En de Heere zeide tot hem: Wat is er in uw hand? En hij zeide: Een staf.
- En Hij zeide: Werp hem ter aarde. En hij wierp hem ter aarde! Toen werd hij tot een slang; en Mozes vlood van haar.
- Toen zeide de Heere tot Mozes: Strek uw hand uit, en grijp haar bij haar staart! Toen strekte hij zijn hand uit, en vatte haar, en zij werd tot een staf in zijn hand.
- Opdat zij geloven, dat u verschenen is de Heere, de God hunner vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob.
- En de Heere zeide verder tot hem: Steek nu uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna trok hij ze uit, en ziet, zijn hand was melaats, wit als sneeuw.
- En Hij zeide: Steek uw hand wederom in uw boezem. En hij stak zijn hand wederom in zijn boezem; daarna trok hij ze uit zijn boezem, en ziet, zij was weder als zijn ander vlees.
- En het zal geschieden, zo zij u niet geloven, noch naar de stem van het eerste teken horen, zo zullen zij de stem van het laatste teken geloven.
- En het zal geschieden, zo zij ook deze twee tekenen niet geloven, noch naar uw stem horen, zo neem van de wateren der rivier, en giet ze op het droge; zo zullen de wateren, die gij uit de rivier zult nemen, diezelve zullen tot bloed worden op het droge.
- Toen zeide Mozes tot den Heere: Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong.
- En de Heere zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of wie heeft den stomme, of dove, of ziende, of blinde gemaakt? Ben Ik het niet, de Heere?
- En nu ga henen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult.
- Doch hij zeide: Och, Heere! zend toch door de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden.
- Toen ontstak de toorn des Heeren over Mozes, en Hij zeide: is niet Aaron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en ook, zie, hij zal uitgaan u tegemoet; wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn.
- Gij dan zult tot hem spreken, en de woorden in zijn mond leggen; en Ik zal met uw mond, en met zijn mond zijn; en Ik zal ulieden leren, wat gij doen zult.
- En hij zal voor u tot het volk spreken; en het zal geschieden, dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult hem tot een god zijn.
- Neem dan dezen staf in uw hand, waarmede gij die tekenen doen zult.